om de week 1.0
de ene week wel en de daaropvolgende niet; elke twee weken; eens in de twee weken
Algemene voorbeelden
Ik ging om de week, soms weleens vaker. Als het drie weken duurde, belde mijn schoonmoeder op om te vragen waarom ik zondag niet geweest was.
Zowel mijn collega als ik hebben om de week op maandag vrij. Op maandag is er dus altijd maar één van ons aanwezig. We zijn er nooit met ons tweeën en dat is al jaren zo.